1
2
3 Jan Coumou

U bevind zich hier: Sander Coumou > Stamboom > Coumou > Geschiedenis > Jan Coumou

 

Het ijzingwekkende verhaal matroos Ambon Kustlijn Jan Coumou

Hieronder staat het verslag van de belevenissen van Jan nadat hij met een sloep de boot de Amboine (de giek was afgebroken) had verlaten om aan land te gaan. De branding is echter te sterk. Niet alle opvarenden overleven het. Dit alles speelt zich af in januari 1855  voor de kust van Ambon (Bezoekie).
Het is het verhaal van de stuurman en een aanvulling daarop van Jan verschenen in de Rotterdamsche Courant op 5 april 1855.

BATAVIA den 14 februarij.
Reeds werd kortelijk gewag gemaakt van het ongeluk, kapitein P. A. Schaap en eenige manschappen zijner equipage ter reede van Bezoekie overkomen. Volgens de eerst ontvangen berigten meende men dat de derde stuurman H. Eikema Nz. en de matroos J. Coumou ook bij dit treurig ongeval waren omgekomen; uit later ontvangen tijdingen bleek echter dat deze beide personen gered zijn. Tot aanvulling van het bereids medegedeelde nopens dit ongeval laten wij hier uittreksels uit de verklaringen van de beide genoemde personen volgen:

Verklaring van Harmen Eikema N. Zn., derde stuurman aan boord van het Nederlandsche barkschip Amboina.
Maandag den twee en twintigsten januarij 1800 vijf en vijftig, 's morgens, ontving ik bevel de boot gereed te maken, omdat de kapitein aan wal wilde gaan. Onze giek bij zwaar weder en hooge onstuimige zee verbrijzeld zijnde, maakte ik de middelboot gereed, en zijn wij daarmede 's morgens omstreeks acht ure van boord gegaan. Behalve wij, zaten in de boot: de gezagvoerder van het schip, Pieter Amerik Schaap, oud acht en twintig jaren, geboren te Rotterdam; de doctor Bonifacius Zetteler, oud negen en twintig jaren, geboren te Rotterdam ; de matroos Patrik Magorian, oud vijf en dertig jaren, geboren te Liverpool; de matroos Jan Cournou, oud twintig jaren, geboren te Rotterdam; de matroos Willem de Jongste, oud dertig jaren, geboren te Rotterdam, en de ligtmatroos Adrianus A. Lezer, oud zeventien jaren, geboren te Rotterdam; in het geheel dus zeven menschen.
Ik had mij, zoo als gewoonlijk, aan het roer geplaatst en rigtte mijnen koers naar het strand, vlak op den vlaggestok voor het pakhuis, voor welks bank de boot reeds driemalen te voren was geland en van waar wij ook telkens weder naar boord gingen, en zulks omdat ons de ingang in de rivier niet bekend was, als zijnde er daar geen bakens of ander teeken geplaatst, en ook omdat wij bij laag water toch de rivier niet in of uit konden komen.
Toen wij omtrent half weg van het schip en den wal waren, merkte de kapitein op, dat er eene hooge branding was, waarop ik antwoorde: „ja wel kapitein, eene zware zee," en de kapitein alstoen zeide: „nu maar vooruit, wij zullen zien hoe of het gaat." De boot was intusschen in de branding gekomen. Eenige golfslagen doorgestaan hebbende, wilde de kapitein omkeeren, waarop ik echter zeide, dat het nu te laat was, dat de branding zoo hoog en de golfslag zoo kort was, dat er geene mogelijkheid bestond de boot te wenden zonder dat zij omsloeg.
Middelerwijl was de kapitein opgestaan en stond regt over eind in de boot, toen de voorsteven grond raakte, maar niet kon doorschieten en ook geene gleuf maken, zijnde zij juist door eene golf van achteren opgeligt geworden. Onmiddellijk daarop volgde eene tweede golf, die de boot van achteren zoodanig opnam, dat zij over den voorsteven heen omsloeg. Omdat de kapitein toen nog in de boot over eind stond, werd hij door de kracht van de golf de boot uit, en iets op zijde landwaarts in geworpen, terwijl wij overigens allen onder de boot geraakten. Deze, door de elkander opvolgende zware brandingen opgeligt, raakte dwars, en kantelde toen nog twee- of driemalen om; ik was er eerst in gebleven, mij met beide handen aan de boorden vasthoudende, doch geraakte met het kantelen even spoedig weder uit dezelve, en poogde mij nu van buiten aan dezelve vast te hechten, hetgeen ik ook de matrozen J. Coumou en A. Lezer zag doen; in dat oogenblik zag ik ook nog den kapitein tot bijna aan den hals in het water staan en niet ver van hem den matroos W. de Jongste; den doctor heb ik al sedert het omslaan der boot niet meer gezien. Na nog verscheiden malen gekanteld te zijn, ben ik eindelijk boven op de kiel van de boot teregt gekomen, en mij met de eene hand daarop vastklemmende, hielp ik met de andere hand den matroos J. Coumou, dien ik niet ver van mij zag,*ook tegen de boot aan, en deze was zoo gelukkig, van achteren den ijzeren roerhaak in handen te krijgen, waaraan hij zich vast hield, zijnde het roer er reeds uitgeslagen. De matroos A. A. Lezer was in tusschen van de boot afgeraakt, en heb ik hem nog eene poos lang, meer naar den wal toe, hooren schreeuwen; van den kapitein en den matroos W. de Jongste heb ik sedert niets meer gezien; alleen weet ik mij nog te herinneren, dat ik op eenigen afstand van mij den matroos Patrik Magorian op eene riem heb zien weg drijven. De boot dreef inmiddels zeewaarts in; ik had bij de kiel het propgat van de boot gevonden, den prop er uit weten te drukken en er een mijner vingeren ingestoken, terwijl ik, met het bovenlijf op de kiel, de boot trachtte in balans te houden, en Jan Coumou, die nog steeds aan den roerhaak hing, waarschuwende, als er eene zware golf kwam, zich goed vast te houden. Na eenigen tijd zwalkens in zee, vvaar ik, met het gezigt naar het schip gekeerd, kon zien dat van daar de boot was afgestoken, waarschijnlijk met het doel om ons te helpen, dreef ons de wind weder in de branding en tegen het strand; ik werd toen van de boot geslagen, doch door twee of drie groote golfslagen geholpen, raakte ik grond en gelukte het mij langzaam tegen het strand op te komen. — Kort daarna
werd ook de matroos J. Coumou, die de boot had losgelaten, aan het strand geworpen en mede gered.
De eerste persoon dien ik aan het strand zag was de heer du Perron, geëmploijeerde van de Nederlandsche Handelmaatschappij, dien ik onmiddellijk vroeg, waarde kapitein was, daar ik stellig vermeende, dat deze behouden aan wal was, hebbende hem, zoo als reeds gezegd,
in de branding zien staan, maar tot mijn schrik en innige droefenis vernam ik, dat hij nog niet was gezien. Ik ben toen uitgeput en half bewusteloos naar het huis van den heer Hempenius gebragt, waar mij door den geneesheer alhier de noodige hulp werd toegediend.

Verklaring van Jan Coumou, matroos aan boord van het Nederlandsche barkschip Amboina.
Hetgeen zoo even de stuurman H. Eikema N. Zn. van ons wedervaren heeft gezegd, kan ik in allen deele bevestigen; ook heb ik, na het omkantelen van de boot, nog den kapitein met het hoofd boven water zien staan, maar niet Willem de Jongste, die zich eerst met ons aan de boot had geklemd, doch er spoedig van afraakte. Ook Adrianus Lezer heb ik hooren schreeuwen toen hij van de boot af was geslagen, doch wij konden hem niet helpen, hebbende de stuurman zelf werk genoeg zich bij de boot vast te houden en mij nog de hand te reiken om achter bij den roerhaak te komen. Toen de stuurman van de boot af en tegen het strand werd geworpen, hield ik mij nog vast, tot dat ik voelde dat de boot mede op strand zat; toen liet ik mij los en gelukte het mij behouden het strand te bereiken.

We zijn nog op zoek hoe het verder is gegaan met Jan. Heeft hij nog vele reizen gemaakt?

Nawoord
De opvarenden van de sloep waren:
Gezagvoerder Pieter Amerik Schaap, oud acht en twintig jaren, geboren te Rotterdam (overleden);
Stuurman H. Eikema
Doctor Bonifacius Zetteler, oud negen en twintig jaren, geboren te Rotterdam (overleden);
Matroos Patrik Magorian, oud vijf en dertig jaren, geboren te Liverpool (overleden);
Matroos Jan Coumou, oud twintig jaren, geboren te Rotterdam;
Matroos Willem deJongste, oud dertig jaren, geboren te Rotterdam (overleden),
Ligtmatroos Adrianus A. Lezer, oud zeventien jaren, geboren te Rotterdam (overleden);
in het geheel dus zeven mensen.
Op 22 januari 1855 zijn dus 5 van de 7 varenden overleden, bij het omslaan van de sloep, welke zij gebruikten om het vaste land te bereiken en daar de giek van de Amboina was afgebroken.
De stuurman vermeldt nog dat hij “Na eenigen tijd zwalkens in zee, vaar ik, met het gezigt naar het schip gekeerd, kon zien dat van daar de boot was afgestoken, waarschijnlijk met het doel om ons te helpen”. Dus er was waarschijnlijk nog bemanning op het schip achter gebleven.

NRC 050455, 1855
Advertentie. Heden ontvingen wij het treurig bericht, dat op de 22e januari plotseling te
Bezoekie (opm: Besuki) is overleden mijn hartelijk geliefde jongste zoon Pieter Amerik,
gezagvoerder van het Nederlandse koopvaardijschip AMBOINA, in de jeugdige leeftijd van
bijna 29 jaren. Wat wij in hem verliezen en vooral zij, die weldra met hem hoopte verenigd te
worden, zal ieder kunnen beseffen, die hem van nabij gekend heeft.
Rotterdam, 1 april 1855 E. Schaap-Drost

Bark Amboinia

 

 

In het midden is de bark "Amboina" afgebeeld, aan bakboordzijde en zeilend aan de wind met alle zeilen bij. Linksonder is een klein zeilscheepje dat hoog optornt tegen de golven. De bemanning laat het grootzeil zakken. Links tegen de horizon is kust te zien. Rechts tegen de horizon enkele zeer klein afgebeelde zeilschepen. De collegevlag op het schip is die van kapitein J.G. Tromp, gezagvoerder op de 'Amboina' in 1856-1857.

 

 

NRC 130159, 1859
Batavia, 25 november. Het op 27 oktober van hier naar Rotterdam vertrokken Nederlandse schip (opm: bark, oorspronkelijk fregat) AMBOINA, kapt. W.H. Rusman, is 17 dezer lek uit zee geretourneerd. Ook het Nederlandse schip J.C. SCHOTEL, kapt. Holle, 20 dezer van hier naar Dordrecht gezeild, is 2 dagen later teruggekomen.

Wie was Jan Coumou?
Hij is geboren op 17-8-1833 te Rotterdam en overleden (50 jaar oud) op 12-6-1884 te Rotterdam. Zijn beroep wordt vermeld in de huwelijksakte: zeeman.
Zijn ouders zijn:
Vader:
Cornelis Coumou, timmermansknecht, geboren op 1-9-1794 te Zierikzee overleden (79 jaar oud) op 25-4-1874 te Rotterdam, ondertrouw  op 20-4-1823 te Zierikzee, trouwt (resp. 28 en 24 jaar oud) op 7-5-1823 te Rotterdam.
Moeder:
Wilhelmina Leonora (Neeltje) Helena Coederee (Condrie/Condre), geboren op 7-11-1798 te Zierikzee, overleden (81 jaar oud) op 21-10-1880 te Rotterdam.

Jan trouwt op 3 juni 1863 te Rotterdam met:
Catharina Michel, dochter van Pieter Michel (Kuiper) en Maria Elisabeth La Grand (Naaister, huisvrouw), geboren op 6-5-1835 te Rotterdam en overleden (71 jaar oud) op 13-6-1906 te Rotterdam.
Zij waren toen respectievelijk 29 en 28 jaar oud. Zij krijgen 5 kinderen

 

naam

geb.

plaats

ovl.

plaats

oud

relatie

kinderen

Leonara W.

*1864 

Rotterdam 

†1938 

Voorburg 

74

Petronella M.

*1868 

Rotterdam 

†1956 

Rotterdam 

87

Wilhelmina

*1871 

Rotterdam 

 

 

 

Jan

*1873 

Rotterdam 

†1875 

Rotterdam 

2

Marie E.

*1876 

Rotterdam 

 

 

 

Meer weten?
De oorsprong van de familienaam Coumou ligt in Zierikzee. Hier treft u de geschiedenis van Zierikzee.
De straatnamen van Zierikzee hebben vaak een verhaal. De begraafplaats te Zierikzee, ontstaan en in gebruikname.
Zierikzee bezit vele monumentale gebouwen, op deze pagina vind je beschrijvingen en foto's.
Een van de gemeentearchivarissen van Zierikzee was de heer P.D. de Vos, lees hier meer over hem.
Lees hier over Dingeman Coumou, die diende onder Napoleon. Het ijzingwekende verhaal van matroos Jan Coumou.
Lees hier meer over het eerste deel van het leven van FWK Coumou 1911-1945.
De familienaam Coumou, vindt deze naam zijn oorsprong in Frankrijk (Hugenoten) of Zeeland?
Hoe zit het met de Hugenoten?
Een molen genaamd Coumou?

Vragen/opmerking? mail mij!

6
15
16 17 18