U bevind zich hier: Sander Coumou > Stamboom > Coumou > Geschiedenis > Gebouwen van Zierikzee
Gebouwen van ZierikzeeZierikzee kent vele monumenten van een aantal treft u hier een beschrijving. PoortenZierikzee heeft een oud centrum. Dit oude centrum heeft nog 3 van de stadspoorten in bijna oorspronkelijke staat. En wel de Nobelpoort, Noord- en Zuid-havenpoort, NobelpoortZierikzee heeft als enige stad in Nederland het grote voorrecht nog drie van haar middeleeuwse poorten te bezitten, die vanaf de 16de eeuw vrijwel ongewijzigd zijn gebleven. Ook Kampen bezit nog drie poorten, maar die zijn in latere tijd sterk verbouwd. Het zijn herinneringen aan lang vervlogen tijden toen de stad zich moest kunnen verdedigen tegen de vijand. Van deze drie poorten is de Nobelpoort, die staat aan de noordzijde van de stad, de oudste. Dit kan worden afgeleid uit het gebruik van Doornikse steen aan het onderste gedeelte en het metselen van bakstenen van datzelfde gedeelte in zogenaamd Vlaams verband. Daarbij is er geen afwisseling van lagen stenen in de lengterichting van de muur. Maar daarentegen een afwisseling van stenen in de lengte- en diepterichting in iedere laag van het metselwerk. Bij de Nobelpoort is het middeleeuwse karakter het best bewaard gebleven. Alleen de gevel tussen beide torens aan de buitenzijde is gewijzigd. De poort dateert uit het eerste kwart van de 14de eeuw. Na het zware beleg door de Vlamingen in 1304 werd de verdediging drastisch verbeterd. Onderdeel daarvan was de bouw van onder meer deze poort. Evenals de Zuidhavenpoort is ook de Nobelpoort hoog. Het bood verdedigers de gelegenheid vanuit de hoogte hun belagers te bespieden en te bestoken. Het is nog de tijd van vooral pijl en boog. Toen de kanonnen hun verwoestende invloed konden laten gelden, werden niet langer van zulke hoge poorten opgetrokken. Hoe de Nobelpoort aan zijn naam komt, is onzeker. Nobel betekent edel, is de aanduiding van een munt, maar ook van een middeleeuwse naam. Een volksoverlevering vertelt dat het gebouw gesticht zou zijn door twee adellijke (nobele) dames, Anna en Maria. Omdat één van hen krom liep, hebben de bouwers één van de twee torenspitsen met een flauwe knik gebouwd... De muren zijn gefundeerd op palen van ongeveer 1.20 mete in het vierkant en met onderlinge afstanden van ongeveer twee meter. Om metselwerk uit te sparen werd de afstand ertussen overbrugd met een constructie van zogenaamde spaarbogen. De fundaties waren samengesteld uit ieder twaalf palen, met een diameter van tien tot twaalf centimeter. Op de paalkoppen was een vloer aangebracht van dikke eiken delen. Daarop rust het metselwerk. In het hoofdgebouw bevindt zich de poortdoorgang. Hierin zijn loodzware eikenhouten poortdeuren, voorzien van veel ijzerbeslag en ontelbare smeedijzeren nagels met grote koppen, gehangen. Ook in de Zuid- en Noordhavenpoort zijn de deuren nog aanwezig. Ze zijn allemaal geschilderd in de stadskleuren. Tot 1866 werden de stadspoorten 's avonds gesloten. Laatkomers kregen tegen betaling toegang via het klinket, het kleine deurtje in één van de poortdeuren (zie foto links). Mocht de vijand erin slagen de deuren kapot te rammen, dan werd een valhek met scherpe punten neergelaten als een nieuwe hindernis. De sleuf in de vorm van twee eiken balken met ruimte ertussen, is nog zichtbaar. Tussen de balken zijn horizontale staven aangebracht. Daaruit valt af te leiden dat aan de boven- en onderzijde van het valhek horizontale verbindingen aanwezig waren. Door de afwezigheid van dwarsverbindingen tussen de spijlen van het valhek werd voorkomen dat de vijand het hek als klimrek zou kunnen gebruiken. Ook in de beide havenpoorten was zo'n valhek aanwezig. In de Noordhavenpoort bevindt de sleuf zich achter de deuren. Bij de andere twee poorten ervoor. Oorspronkelijk bevond zich voor de Nobelpoort een ophaalbrug. Aan het eind van de 17de eeuw werd die vervangen door de huidige dam, die later werd voorzien van een borstwering. Even buiten de brug is nog een klein stuk van de in de 17de eeuw aangelegde verdedigingswerken te zien. Het is een deel van de zogenaamde halve maan. Links en rechts van het poortgebouw bevinden zich twee ronde torenlichamen. Ze hebben ieder een diameter van zes meter. De bouw ervan betrof een belangrijke vernieuwing. Zulke torens gaven de verdedigers veel beter de gelegenheid de omgeving te bestrijken en zo nodig de toegang onder kruisvuur te houden. De beide spitsen zijn ongeveer 35 meter hoog. De ene spits telt 8 zijden, de andere 16. Via de torens worden de twee verdiepingen en de zolder bereikt. Bijzonder zijn de kapconstructies van de spitsen. In de jaren 1973-1979 werd de poort op deskundige wijze gerestaureerd. Voor liefhebbers vormt de poort een bijzondere trekpleister. Het kost hier niet veel moeite je eigen jeugd weer in te leven met spannende jeugdboeken over middeleeuwse gevechten en dappere ridders. Noord- en Zuid-havenpoortStoere stadspoorten beschermen de toegang tot de haven. Wie het middeleeuwse Zierikzee per schip naderde, moet wel onder de indruk zijn gekomen van de verdedigingswerken van de stad. De grachten, muren en poorten maakten Zierikzee tot een hechte vesting. Nog steeds heeft Zierikzee dat karakter, hoewel de muren en een deel van de poorten zijn verdwenen. Niet ten onrechte wordt Zierikzee een stad als een kasteel genoemd. De beide havenpoorten dateren in oorsprong uit de 14de eeuw. Ze werden later uitgebreid, verbouwd en verfraaid. Drie zware belegeringen moest de stad in het begin van de 14de eeuw doorstaan. Om nieuwe vijanden te kunnen weerstaan, werd de stadsverdediging vernieuwd. Daarvan waren onder meer deze twee poorten het resultaat. De meest imposante van de twee is de Zuidhavenpoort. Het is een variant op de Nobelpoort, maar veel soberder uitgevoerd. Het gebouw telt drie verdiepingen, die bereikbaar zijn via een tegen het gebouw geplaatst traptorentje. De poort is opgetrokken van grote Zeeuwse moppen. Aan de noord- en zuidzijde zijn figuren te zien. De metselaars maakten daarvoor gebruik met bakstenen met groene geglazuurde koppen. Ook aan de Nobelpoort zijn zulke figuren te ontdekken. De natuurstenen onderdelen zijn van Doornikse steen. Op de hoeken is witte Brabantse steen aangebracht. Aanvankelijk heeft de poort een open weegang gehad. Zo'n weergang had een borstwering waarachter de verdedigers hun posities konden innemen. Dankzij de vier uitgebouwde hoektorentjes konden de verdedigers vlak langs de poortmuren lijken en desnoods schieten. Aanvankelijk had de poort een tentdak. Bij een verbouwing circa 1500 werd de weergang overdekt en kregen de torentjes achtkantige (aan de stadszijde) en zeskantige (aan de landzijde) spitsen. In 1772 werd de poort verfraaid met een open zeskantig torentje. In de periode 1960-1970 werd het havenpoortencomplex gerestaureerd. In dat kader werd in het torentje in 1964 het oude stadhuiscarillon opgehangen. De klokken werden in 1550-1554 gegoten door Peter van den Gheijn uit Mechelen. Het is trouwens het oudste carillon van ons land. Op het halve en hele uur worden vrolijke klanken uitgestrooid over de hoofden van de inwoners en van vooral de watersporters. Aan beide zijden van de poort zijn delen van de oude stadsmuur te vinden. Die aan de zijde van de Oude Haven werd vermoedelijk aan het eind van de 15de eeuw gebouwd en heeft een weegang, afgesloten door een fraai torentje. De buitenzijde is voorzien van Brabantse natuursteen, die veel harder is dan baksteen en daardoor beter bestand tegen aanvallen van buitenaf. Zo'n muur met torentje heeft ook aan de andere kant van de haventoegang gestaan. In de nog bestaande muur zijn de gaten te zien voor het geschut. Ze bevinden zich in een oplopende lijn. Oorspronkelijk moet de straat veel steiler zijn geweest. Het geschut werd op rijdende onderstellen geplaatst. De doorgang naar de haven werd aanvankelijk afgesloten door een stenen brug, die werd vervangen door twee halve draaibruggen, met deaartussen een opklapbaar gedeelte. Nog later werd de huidige ophaalbrug gebouwd. Bij de Zuidhavenpoort staat een beeld van Ad Braat. Het is een moeder, met achter zich haar kind verscholen. Eronder de sobere tekst: "Beproefd, maar niet gebroken.". Het herinnert aan de watersnoodramp van 1953. Schouwen-Duiveland was het zwaarst getroffen eiland: 531 mensen verloren het leven. Het verdriet en de emoties vinden hun vertaling in dit beeld. Voor de Zuidhavenpoort ligt sinds 1980 een dubbele ophaalbrug. De voorganger ervan was een klapbrug van ijzer die in 1927 werd gebouwd. Het gemeentebestuur aarzelde niet om fors in eigen zak te tasten om deze brug, die helemaal past bij de poort, te verwezelijken. De Noordhavenpoort (foto links en rechts) ziet er heel wat minder stoer uit. Toch ligt het hier voor de hand om aan te nemen dat deze oorspronkelijk een soort vorm zal hebben gehad als de Zuidhavenpoort. De muren en de fundamenten ervan zijn gedeeltelijk terug te vinden in het westelijk deel van de bestaande poort. In 1492 werd Zierikzee ingenomen door Albrecht van Saksen. Die liet de poort ingrijpend verbouwen om de stad in bedwang te kunnen houden. Bovendien moest een boete van 20.000 gulden worden betaald. Dat komt ervan als je de verliezer bent. Gelukkig werd de verhouding met de landsheer weer beter. De Noordhavenpoort werd opnieuw verbouwd en kreeg toen grotendeels zijn huidige vorm. Het is een bijzonder verdedigingswerk door zijn vormgeving. Het vormt een bolwerk waarvan het binnenplein wordt omringd door een ombouwing in hoefijzervorm, die van een weergang is voorzien. De poort is aan de buitenzijde tevens waterkering. Alle buitenmuren werden opgetrokken met witte Gobertanger en Ledesteen. In 1559 kreeg de poort aan de stadszijde de huidige siergevels, opgetrokken met witte Brabantse steen. In stijl zijn ze verwant aan de renaissancegevel van het stadhuis. Hier hadden de muren geen defensieve taak en om die reden zijn ze slechts enkele decimeters dik. Tegen de Noordhavenpoort werd de woning van de stadsfabriek gebouwd. Deze functionaris was belast met de leiding over de openbare werken. Aan de andere kant van de poort is, net zoals bij de Zuidhavenpoort, een deel van de stadsmuur gereconstrueerd. Van binnen en van buiten is goed te zien hoe de stad verdedigd kon worden. Aan de voorzijde van de Noordhavenpoort bevinden zich sleuven waarmee de belagers werden onthaald op gloeiende pek of kokende olie. Door de poort in een flauwe bocht te bouwen, werd de vijand de kans ontnomen om van buitenaf in de stad te kunnen schieten. In de buitenmuren van de poort zijn de gaten te vinden voor de kanonnen en musketten, met daarboven de kijksleuven. Ook bevinden zich in de overdekte weergang werpgaten en kijksleuven. Voor het lozen van de natuurlijke behoeften zijn in de poorten privaten aangebracht. In de Nobelpoort zijn ze te vinden in de naar de stad gekeerde hoeken tussen beide torens en het hoofdgebouw. Vanuit het kleine vertrek viel het afval van grote hoogte in de gracht. In de Noordhavenpoort zitten de privaten in de muren. Via een vertikaal kanaal hadden deze hun uitmonding onder water in de gracht. Eén van de raadsels in deze poort is dat één van de privaatkokers eindigt in een kanonsgat, waarachter nooit geschut kan zijn geplaatst. Hebben de Zierikzeese schutters op andere wijze willen schieten?! Waarschijnlijk is het niets anders dan Zierikzeese bluf. Hoe meer kanonsgaten, hoe indrukwekkender het leek. Op 2 juli 1576 viel Mondragon tijdens het Spaans beleg Zierikzee binnen. Dit beleg duurde 9 maanden. De ijzeren staaf op de top van de Noordhavenpoort wordt aangewezen als de degen van Mondragon (foto rechts). KerkenDe stad kent meerdere kerken, de 2 belangerijkste zijn de Sint Lievensmonsterkerk en de Gasthuiskerk. Deze kerken werden aangeduid als de 'grote' en de 'kleine' kerk. Sint Lievensmonsterkerk Één van de belangrijkste bouwwerken werd de kerk. Deze verrees in het toenmalige centrum, thans het oostelijk deel van de binnenstad. De eerste kerk, vermoedelijk van hout, zal een bescheiden gebouw zijn geweest, misschien in de tweede helft van de 10de eeuw geplaatst. Waarschijnlijk in het midden van de 12de eeuw werd een nieuwe kerk gebouwd, een tufstenen basiliek. Een niet te controleren bron noemt als stichtingsjaar 1151. Tengevolge van de reformatie werd de kerk in 1576 definitief ter beschikking gesteld van de Gereformeerden. Het gereformeerde kerkelijke leven was in 1572 -in dat jaar ging Zierikzee over naar de Prins van Oranje- georganiseerd. Een kortstondige bezetting van de Spaanse troepen zorgde voor een onderbreking. Het oostelijk deel van het middenschip werd ingericht als spreekkerk. De beelden, de gebrandschilderde ramen en andere versieringen, herinnerend aan de Roomse eredienst, verdwenen in de loop van de tijd. Het interieur van de kerk werd sober. De aanwezigheid van zo'n 250 wapenborden, de fraai uitgevoerde grafzerken en graftombes gaf de kerk niettemin een stijlvol aanzien. Een pronkstuk was de uit 1672 daterende spreekstoel. De voet werd gevormd door zes gebeeldhouwde mannenfiguren. De preekkerk werd afgesloten van het koor door een houten schot. Op een blauwe achtergrond waren daarop draperieën geschilderd met onder andere de Tien Geboden en Psalm 122. Ingrijpende veranderingen onderging het kerkgebouw niet. In 1733 werd besloten een huisje voor de brandspuit aan de zuidzijde aan te bouwen. In 1768-1770 werd de kerk verrijkt met een orgel, gebouwd door Johan Hendrik Hartman Bätz uit Utrecht. In tegenstelling tot het aanvankelijke voornemen om dit orgel te plaatsen boven de kansel werd het aan de westzijde van de kerk gebouwd. Het werd op 20 december 1770 plechtig in gebruik genomen. Het was het laatste werkstuk van de orgelmaker Bätz, die één week voor de ingebruikname was overleden. Het orgel rustte op zwart gepolijste stenen kolommen, met wit marmeren basementen en kapitelen. Het had 56 sprekende registers, met 3108 pijpen. Het verving een uit 1549 daterend orgel, dat in 1803 werd verkocht. Tal van kerken zijn door onvoorzichtigheid van loodgieters een prooi van het vuur geworden. De loodgieters gebruikten voor hun werk aan de dakgoten open potten met vuur voor het smelten van het lood. Vermoedelijk is ook de brand van de Sint Lievensmonsterkerk te wijten aan onvoorzichtigheid van loodgieters. Op vrijdag 5 oktober 1832 hadden de loodgieter Jacob Kodde en zijn knechts nog in de dakgoten gesoldeerd. Ze lieten een onafgedekte vuurpot staan tussen de middelste en zuidelijke dak. De weduwe Van Dopff-Kempe, wonend aan de noordzijde van het kerkhof had ze nog zo gewaarschuwd; "Jongens, jongens! Wat ga je roekeloos met dat vuur om!". In de nacht van zaterdag 6 op zondag 7 oktober 1832, omstreeks half één, ontdekte men brand aan de zuidwestzijde van het kerkdak. Door een sterke wind, waaiend uit het westen en zuidwesten, breidde het vuur zich zeer snel uit over het gehele dak. De bevolking werd gealarmeerd door middel van klokgelui en tromgeroffel. De brandspuiten werden naar de kerk gedirigeerd. Dadelijk na het ontdekken van de brand drong men de kerk binnen. Het gereedstaande avondmaalszilver kon ondermeer nog gered worden door de consistoriedienaar Costerus. Rond hem vielen de stukken brandend hout reeds neer. De brandspuiten konden weinig uitrichten. Het orgel, dat aan de westzijde stond werd al snel een prooi van het vuur. Het meesterstuk van orgelbouwer Bätz werd in een puinhoop veranderd. Delen van het in lichterlaaie staande dak stortten met donderend geweld naar beneden. Uit de spreekstoel sloeg een grote vlam omhoog. De vlammen sloegen over naar het koor, waar ook in korte tijd alles in lichterlaaie werd gezet. De gewelven en bogen begaven het voor een deel onder het vlammengeweld. Ook tal van grafzerken werden verbrijzeld onder het neervallend puin. Bij het bluswerk moest men zich voor een deel beperken tot het behoud van de nabijgelegen panden rondom de kerk, vooral die aan de noordzijde. Regen van vonken en brandende spaanders werden over de huizen verspreid. De hoge en zware iepen rondom de kerk vingen een deel van de vuurregen op. Alle rangen en standen hielpen mee aan het bluswerk Matrozen van hier gestationeerde kanonneerboten hielpen dapper mee. Sommigen zaten zelfs op of dichtbij het dak. Tot in de vroege ochtend woedde de brand. De stad bood een onheilspellende aanblik in deze nachtelijke uren. "Majestueus en indrukwekkend was het gezicht der ontzettende vlammenzee, die zich uit de hoge muren der kerk verhief of door de verbrijzelde kerkramen zich vertoonde". De brand werd tot in Holland waargenomen. In Zeeuwsch-Vlaanderen had men de hemel helder verlicht gezien. Vanwege de opstand van de Zuidelijke Nederlanden waren daar ook Zierikzeese gemobiliseerde schutters gelegerd, die er geen vermoeden van hadden dat hun eigen kerk in brand stond. "Het droevig lot, 't welk onze stad, en meer bepaald onze gemeente, in het verlies van hare Grote Kerk en het schoonst mogelijke Orgel getroffen heeft, is U allen overbekend. Betreurenswaardig is dat verlies: maar hoe onoverkomelijk het U ook moge toeschijnen, is het te herstellen, indien onze vereenigde krachten zich daartoe wenschen en willen schikken... Ja! was meer is, wij moeten eene Kerk en een Orgel uit de asch doen verrijzen, waarop onze gemeente, naar hare behoefte, roem kan dragen..." De kosten van een nieuwe kerk werden berekend op 70.000 gulden. Een vrij laag bedrag, maar rekening was gehouden met een flinke opbrengst van de verkoop van de afbraak van de kerk. De gemeenteleden werden opgeroepen om giften te schenken, die vermeld konden worden op de circulaire. Op 15 oktober zouden de circulaires weer worden opgehaald. De inschrijving werd een enorm succes. Het lukte voor bijna 42.000 gulden aan giften en toezeggingen binnen te krijgen. Wanneer men bedenk dat dit tweemaal het bedrag van de begroting van het stadsbestuur was en achtmaal de begroting van de kerkvoogdij, dan was dit een buitengewoon goed resultaat. Van hoog tot laag droeg vrijwel ieder gemeentelid zijn "steentje" bij. Sint LievensmonstertorenHet stadssilhouet wordt beheerst door de Sint Lievensmonstertoren. Die naam is voor de inwoners veel te lang; voor hen is het de Dikke Toren. Tussen de vele monumenten die Zierikzee rijk is, neemt deze reus een bijzondere plaats in. Met z´n ongeveer 62 meter steekt de onafgebouwde kolos fors de lucht in. De toren is het symbool van durf en eigenzinnigheid. Voor de Zierikzeeënaars heeft de Dikke Toren vooral gevoelswaarde. Wanneer de toren weer in het vizier komt na een lange reis, pas dan voelen zij zich weer echt thuis. Als trouwe wachter bleef de toren waar de tonelen wisselden. Tijden van welvaart werden afgewisseld door tegenslagen in de vorm van overstromingen en soortgelijk onheil. Belegeringen door Spanjaarden, Fransen en Engelsen gingen aan de dikke kolos voorbij. Hij bleef op zijn post als het schijnbaar altijd blijvende element. De welvaart die Zierikzee vooral in de 14de eeuw kende, vond haar weerklank in een inposante kerk. Dit laat/gotische bedehuis was de grootste kerk van Zeeland. Bij deze werk moest een toren komen, die daar door grootte, omvang en allure een waardige aanvulling op zou vormen. In 1454 werd met de bouw begonnen. Aangenomen wordt dat de Mechelse bouwmeester Andries Keldermans de ontwerper is geweest. Onder leiding van zijn broer Anthonis en diens zoon Rombout Keldermans werd de bouw voortgezet. De rijke versieringen van de toren zijn typerend voor de stijl van de familie Keldermans. Het is de Brabantse gotiek van haar beste kant. Aangenomen wordt dat het werk aan het fundament zo´n 25 jaar in beslag heeft genomen. Hieraan is niet doorlopend gewerkt. De stadsbrand van 1466, die onder meet het westelijk deel van de kerk trof, heeft voor oponthoud gezorgd. De funderingswerken geven een beeld van de pretenties van de Zierikzeeënaars. De omvang van de voet van de toren bedraagt 24,5 bij 24,5 vierkante meter. Daarentegen die van de Utrechtse Domtoren, met 112 meter de hoogste kerktoren van ons land, 19,5 bij 19,5 vierkante meter. Omdat de bouwput geen schade mocht veroorzaken aan de kerk werd de toren niet aan de kerk vastgebouwd. Hoewel rekening gehouden werd met het later bouwen van een verbinding bleef er een vrijwel onbebouwde open ruimte. De toren is opgetrokken met enkele miljoenen bakstenen. Ze kwamen onder andere uit de omgeving van Dordrecht, Rotterdam en Gouda. De buitenkant werd bekleed met het duurdere natuursteen. De kleine witte blokken van zandhoudende kalksteen komen uit de streek ten noorden en oosten van Brussel. Deze steen wordt Brabantse witte arduin genoemd. Bekender is de naam Gobertanger naar één van de vindplaatsen. Voor ingewikkelder werk, zoals voor de steunberen en pinakels, werd de Vlaamse witte arduin of Ledesteen gebruikt, afkomstig uit de gebieden ten westen van Brussel. Vanaf ongeveer 1490 werd Bentheimer zandsteen verwerkt uit het gelijknamige graafschap. Ook werd een blauwe kolenkalksteen gebruikt, die afkomstig was uit de Henegouwse groeven van onder andere Ecaussines. Deze steen werd aangeduid als blauwe arduin of Escosijnse steen. In een periode van ongeveer 30 jaar kwam de toren in haar huidige vorm gereed, dat wil zeggen tot de eerste omloop. Toen, omstreeks 1510, werd de bouw gestaakt. Minder goede tijden waren aangebroken. De stad verarmde en de middelen ontbraken om de toren te voltooien. De bouwkosten van de toren, zoals die verwezenlijkt was, bedroegen niet minder dan bijna F 100.000,- , een fabelachtig hoog bedrag. Lang werd aangenomen dat de toren zo´n 180 a 200 meter hoog had moeten worden. Th Haakma Wagenaar heeft met deze opvatting korte metten gemaakt. Op basis van een ingenieuze studie van het moeilijk te interpreteren bekroningsontwerp van de toren, berekende hij dat deze ongeveer 130 meter hoog had moeten worden. Dat is desalniettemin een respectabele hoogte en nog altijd meer dan de Utrechtse Domtoren. De niet afgebouwde toren kreeg tenslotte nog een overkragende lijst. Bovenop werd een klokkehuis met nooddak gebouwd. Dit kwam vermoedelijk in de jaren dertig van de 16de eeuw gereed. In de loop van de tijd verloor de toren veel van zijn schoonheid. Talrijke versieringen verdwenen, vooral in de 18de eeuw. De houten torenbekroning werd in 1835 afgebroken. In 1839/1840 werd een nieuwe kap gebouwd. Bovendien werden een kroonlijst en een balustrade aangebracht. GasthuiskerkDe Gasthuis- of kleine kerk is in oorsprong de kapel van het gasthuis, die in de tweede helft van de 14de eeuw werd gesticht en dat diende als onderkomen voor arme vreemdelingen op doorreis en voor behoeftige zieken. Het gasthuis lag achter de huidige kerk, aan de Hoge Molenstraat. De kapel werd bediend door een eigen pastoor. Na de Reformatie werd deze kapel in gebruik gegeven aan de Waals Gereformeerde gemeente, die in 1587 ontstond en bediend werd door één, later door twee predikanten. In 1613 kreeg de Waalse gemeente, waar in het Frans werd gepreekt, een gebouw aan de Poststraat toegewezen (thans deel van de Zeeuwse Muziekschool). De groeiende Nederduits Gereformeerde gemeente had behoefte gekregen aan een tweede kerkgebouw en aan hen werd de Gasthuiskerk ter beschikking gesteld. Op 23 juni 1613 werd er voor het eerst in het Nederlands gepreekt. De toewijzing van de Gasthuiskerk was slechts een gedeeltelijke bevrediging van de ruimtenood. De kerk was te klein om de steeds groter wordende schare kerkgangers te bevatten. Er werd gezocht naar mogelijkheden om de gemeente aan meer ruimte te helpen. De leuze viel op vergroting van de Gasthuiskerk. Vergroting bracht echter problemen met zich mee. Aan de noordzijde bevond zich het gasthuis en aan de zuidzijde stonden particuliere woningen. Het stadsbestuur besloot tot aankoop van deze huizen om daardoor de benodigde ruimte te vinden voor vergroting. Het duurde nog enkele jaren voordat alle huizen in handen van de stad waren. In 1650 gaf het gemeentebestuur opdracht tot het maken van een bestek voor de uitbreiding. Gekozen werd voor het bouwen van een beurs, met daarboven een galerij. De kerk kreeg daardoor een belangrijke uitbreiding van het aantal zitplaatsen. De beurs voorzag in de mogelijkheid om handel te drijven in een tegen regen en sneeuw beveiligde ruimte. Dichtbij de haven en tegenover de Brede brug die als plaats van allerlei activiteiten diende, was het een uitstekende lokatie voor de handelaren. Bovendien werd de kerk gemakkelijker bereikbaar. De afbraak van de huizen vond plaats in 1651. Een door de timmerlieden Pieter en Bastiaan Vogelaar ontworpen plan werd goedgekeurd en op vrijdag 3 juni 1651 (deze datum is terug te vinden op de gevel) werd de eerste steen gelegd. Begin 1652 was de bouw voltooid. De kansel met tuin dateren uit de jaren even voor de aanbouw van 1651. Hetzelfde geldt vermoedelijk ook voor de regentenbanken tegenover de kansel. In 1653 werd de voorgevel versierd met het wapen van de stad Zierikzee, vastgehouden door een zeemeerman en een zeemeermin. Toen werden ook de potten op de kroonlijst geplaatst. Het kerkgebouw is in gebruik bij de Hervormde gemeente, die opvolgster van de Nederduits Gereformeerde gemeente. Achter de kerk werd in 1854 een consistorie gebouwd. In 1948-1958 werd het kerkgebouw ingrijpend gerestaureerd. VismarktDe visserij is één van de belangrijkste welvaartsbronnen voor Zierikzee geweest. De vissers vingen met name haring en kabeljauw. In het midden van de 17de eeuw bestond de vloot uit bijna 100 schepen. De gevangen vis werd in Zierikzee aan wal gebracht en verkocht. Vandaar werd de vangst naar onder andere Brabant en Vlaanderen verhandeld. In het keurboek van 1429 werd bepaald waar de vis verkocht moest worden. Verse haring moest op de Gasthuisbrug ter verkoop worden aangeboden. Overtreders werden gestraft met een boete van drie ponden Vlaams. In 1470 werd de markt overgebracht naar het zuidende van het Tarmanslop. Dit straatje werd sinds die tijd Visslop (thans Visstraat) genoemd. Daar, op de kruising met de Sint Domusstraat, werd heel wat vis verhandeld. In 1645 besloot het stadsbestuur de vismarkt te laten overdekken, zodat ook bij slecht weer de markt kon doorgaan. In de loop van de 18de eeuw werd de vissersvloot steeds kleiner. Zelfs subsidies van stadswege konden het tij niet keren. De concurrentie met de steden langs de Maasmonding was niet vol te houden. De markt werd kleiner. Steeds meer ging het er om te voldoen aan de behoeften van de bewoners van stad en eiland. In 1804 werd de vismarkt verplaatst naar het hofje van het Sint Jacobsgilde. Op 30 juli 1805 werd deze voor Zierikzee zeer karakteristieke vismarkt in gebruik genomen. Naast andere bekende vissoorten kwam er ook zalm, haring, oesters, pekelharing en bokking op de afslag. Het was in vroeger dagen gebruikelijk om van elke partij kabeljauw beneden de honderd, twee of boven de honderd, acht stuks aan de stad af te staan. Deze werden dan ten voordele van de stad verkocht en men noemde dat de "stadsvissen". Eveneens werden van elke honderd ton oesters 2,5 vat en van iedere lading kreeften uit Noorwegen honderd stuks ten bate van de stadskas verkocht. De veilingen werden bekend gemaakt door de stadsomroeper en geleid door de afslager. Nadat ze hadden plaatsgevonden, werd de vis in zinken emmers thuis bezorgd. Dat deden tegen een kleine vergoeding de kinderen in de omliggende straten, zoals de Venkelstraat en de Molenstraat. In de zomer werd er ook wel eens fruit geveild. Het viscompex is een overblijfsel van het Sint Jacobshofje, dat werd gesticht door de destijds machtige vereniging van zeevarenden, het Sint Jacobsgilde. Het gedeelte links van het marktpleintje is overkapt met een galerij, waar vroeger de vis werd schoongemaakt. De kleine, witte woningen werden bewoond door armen uit de stad. Het afslagershuisje staat in het midden en in de ruimte ervoor, gevormd door banken in een cirkel werd de vis afgeslagen. In 1580 werd het Sint Jacobshuis door de stad in eigendom overgenomen, omdat het gilde zelf geen middelen meer had om het te onderhouden. In 1582 werd hetzelfde huis bestemd tot bergplaats van de stedelijke artillerie (arsenaal). De voorraad kanonnen, geweren en munitie werd hier geborgen. Eigendommen van het gilde, bestaande uit landerijen, werden in 1599 publiek verkocht en de opbrengst werd aangewend voor het onderhoud van het Sint Jacobshuis en ten behoeve van de personen die er toen -naar het schijnt- gratis woonden. In 1658 diende genoemd Sint Jacobshuis als "stads-ammunitiehuis" en werden er voorts bakens en zeetonnen opgeborgen. Daarna, althans zeker tot 1678, werden de vier woninkjes van het huis (foto links), dat sedert omstreeks 1700 Sint Jacobshof werd genoemd, regelmatig door oude vrouwen of weduwen bewoond. Tot 1739 genoten de bewoonsters vrij turf van de stad, maar in dat jaar werd dat voordeel de arme vrouwtjes ontzegd en bleef alleen de gunst van vrij wonen over. In 1989/1990 werden de Vismarkt en het Sint Jacobshofje keurig gerestaureerd.
Oude HavenNa het totstandkomen van het nieuwe havenkanaal behield de Oude Haven haar functie, vooral voor het lossen van schepen. Daarvoor was de kraan beschikbaar, die werd bediend door kraankinderen. De aanduiding Kraanplein herinnert daaraan. Om het lossen te vergemakkelijken werd later tegenover de Paardenstraat een schuine helling gemaakt. Dankzij deze paardetrap was het hoogteverschil gemakkelijk te overbruggen. Vanwege het gevaar werd deze paardetrap later opgeruimd. De in de Franse tijd verwaarlossde kademuren werden in 1815/1816 hersteld. De grote kosten die het onderhoud met zich mee bracht, maar vooral het feit dat de Oude Haven steeds minder werd gebruikt , waren de aanleiding om in 1871 en 1872 de Schuithaven, een deel van de noordelijk daarvan gelegen Zwemhaven en de Oude Haven vanaf de Mol tot even voorbij het Vrijpoortje te dempen. Hierdoor ontstond het Havenplein. Het plan om ook het deel tot de eerste houten brug bij het Kraanplein vol te laten storten, werd in de gemeenteraad verworpen met één stem verschil. In 1891 werd alsnog het resterende deel van de Oude Haven tot het Kraanplein gedempt, waardoor het Havenpark kon worden aangelegd. De houten ophaalbrug was al eerder afgebroken. Oude ansichtkaarten laten meestal een vrijwel lege Oude Haven zien. Een uitzondering vormt de Eerste Wereldoorlog. Toen lagen hier schepen van Vlaamse vissers, die gevlucht waren voor het oorlogsgeweld. In de jaren '50 werden woonboten in de Oude Haven afgemeerd. De laatste woonark verdween in 1990. De sterk verzande Oude Haven was het gemeentebestuur een doorn in het oog. Tevergeefs was geprobeerd meer water vast te houden. In 1989/1990 werd een groot deel van het slib weggebaggerd. Ondertussen waren er plannen gemaakt om de Oude Haven in te richten als museumhaven. Daarvoor werd in 1991 een drijvende stijger aangebracht, met een toegangsbrug vanaf de Oude Haven noordzijde. De inrichting met historische schepen was een taak van de in 1990 opgerichte Stichting Museumhaven Zierikzee, met daaraan verbonden een vriendenvereniging. In 1992 werd de Museumhaven geopend. Inmiddels is de Oude Haven "gestoffeerd" met een aantal historische schepen. Daarvoor is geen fraaiere lokatie denkbaar. Met beide havenpoorten op de achtergrond is dit deel van de haven weer tot leven gebracht en dat tot genoegen van velen. Zo wordt duidelijk dat Zierikzee ook varende monumenten heeft. VarreputAan noordzijde van de Sint Lievensmonstertoren stond een lakenhal, waarin 20 stallen, in 1340 uitgebreid tot 40, wellicht door halvering van de oude. In die hal moesten de lakenarbeiders hun producten uitstallen om de kwaliteit ervan te laten keuren. Het Zierikzeese laken genoot een zekere reputatie door haar kleurvastheid die waarschijnlijk te danken was aan de gebruikte meekrap. De meekrapcultuur schijnt al in 1270 in gebruik te zijn geweest. De meekrap is een 3-jarig gewas. In zogenaamde Meestoven werden de planten gedroogd en werden de wortels vermalen tot een rode kleurstof. Deze bedrijfstak stond als zeer riskant bekend in verband met de hevige prijsschommelingen. In 1457 kwam er een voorschrift op de productie en verwerking van mee, maar allang daarvoor moeten er al bepalingen hebben bestaan. Sinds 1531 moest alle Schouwse mee in Zierikzee worden gekeurd. Dankzij de strenge controle kreeg zij de naam de beste Meekrap van de Nederlanden te zijn, speciaal die uit Poortambacht. De beschermheilige van het gilde der meereders was Sint Lieven, de schutspatroon van de stad. Het textielbedrijf speelde zich af in de omgeving van de Balie. Behalve de lakenhal bevond zich daar de vul- of volwelle (tegenwoordig Varreput), waarin de vollers uit de "Volrestrate" (tegenwoordig Weststraat) de stoffen soepel maakten. Voordien zal het wel een "vate" zijn geweest, waarin de paarden van de graaf gedrenkt werden. De nabij gelegen Raamstraat heet zo naar de ramen waarop de weefsels werden uitgespannen en ook de straat, de Wevershoek, past in dit kader. De lakennijverheid werd behalve door het privilege van 1305 beschermd door een invoerverbod van vreemde lakens. Er werd een uitzondering gemaakt voor doorvoer naar Noorwegen, Pruisen en elders, mits de stof in Zierikzee geverfd, geschoren of gerekt mocht worden. Meer weten? Vragen/opmerking? mail mij! | |||||